Deze stap geeft informatie over het in beeld brengen van de doelstelling van het onderzoek en de (lokale) context waarin het onderzoek moet worden uitgevoerd. Dit belangrijk als voorbereiding op het kiezen van één of meerdere onderzoeksmethoden.
Stap 2
Deze stap staat in het teken van de voorbereiding. Om een geschikte onderzoeksmethode te kiezen (of meerdere methoden), is het raadzaam om eerst goed in beeld te brengen wat de doelstelling van het onderzoek is en hoe de (lokale) context eruitziet waarin het onderzoek moet worden uitgevoerd. Afhankelijk van deze twee variabelen (de doelstelling en de lokale context) kunnen sommige onderzoeksmethoden namelijk meer of minder geschikt zijn.
Stap 2A
Een onderzoek naar risicopercepties kan verschillende doelen hebben. Bij het ontwerpen van een geschikte onderzoeksopzet is het belangrijk om te expliciteren welke functies het onderzoek heeft. Deze functies kunnen namelijk betekenen dat sommige methoden meer of juist minder geschikt zijn. Voor de functies van een onderzoek maken we in deze handreiking onderscheid tussen twee dimensies:
Dimensie 1: Doelstelling van het onderzoek.
Een onderzoek met een puur informatieve doelstelling is gericht op de onderzoeksresultaten. Bijvoorbeeld het in beeld brengen van risicopercepties van omwonenden vóór en na de implementatie van een bepaalde technologie in hun omgeving: zijn hun percepties veranderd door de implementatie? Dergelijke resultaten leveren inzichten op over risicopercepties of de eventuele ontwikkeling daarvan. Bij een onderzoek met een puur participatieve doelstelling draait het onderzoek niet om de specifieke informatie die het onderzoek oplevert over risicopercepties, maar om het interactieproces van en/of met de participanten van het onderzoek. Als onderdeel van het proces kan het nodig zijn/er behoefte zijn om de risicopercepties in beeld te brengen. Over het algemeen zal een onderzoek niet puur informatief zijn of puur participatief, maar juist een combinatie van beiden, met een accent op één van de twee dimensies.
Dimensie 2: Inbedding van het onderzoek.
Voor onderzoek naar percepties over veiligheid- en gezondheidsrisico’s kan een opzichzelfstaand onderzoek worden opgezet. Er wordt dan een onderzoek opgezet dat geheel is toegespitst op het onderzoeken van de risicopercepties op het gebied van veiligheid en gezondheid bij een specifieke doelgroep ten aanzien van één of meerdere technologieën. Het onderzoeken van risicopercepties kan ook onderdeel zijn van een groter onderzoek dat over meerdere onderwerpen gaat en/of meerdere onderzoeksdoelen dient. Een voorbeeld hiervan is CBS- onderzoek over de woonomgeving of een belevingsonderzoek. Ook kan sprake zijn vaneen combinatie van beiden. Bijvoorbeeld een onderzoek dat in de basis gericht is op het onderzoeken van de risicopercepties, maar waarin ook andere onderwerpen worden meegenomen.
Uiteraard zijn nog meer functies van een onderzoek denkbaar. De functies hiervoor worden in deze handreiking expliciet in beeld gebracht, omdat ze een directe relatie hebben ten aanzien van het kiezen van een geschikte onderzoeksmethode. In stap 3 wordt verder toegelicht welke onderzoeksmethoden meer of juist minder geschikt zijn afhankelijk van de gewenste functies van het onderzoek.
Stap 2B
In stap 1B is toegelicht welke factoren een rol spelen bij het vormen en veranderen van percepties over veiligheid- en gezondheidsrisico’s. Voor sommige van die factoren geldt niet alleen dat ze de risicoperceptie vormen en veranderen, maar ook dat ze bepalend zijn voor welke methoden wel en niet geschikt zijn om de risicopercepties te onderzoeken. Een eenvoudig beeld: als sprake is van een situatie waarin er weinig vertrouwen is in de overheid (een factor die ook de risicoperceptie beïnvloedt), dan moet het onderzoek anders worden ingericht om tot gewenste resultaten te komen dan wanneer sprake is van een context waarin burgers of inwoners relatief veel vertrouwen in de overheid hebben.
Hierna worden vier dimensies uitgewerkt (telkens gebaseerd op één van de factoren uit stap 1B). Voor elk van deze dimensies is het raadzaam dat een onderzoeker in beeld brengt hoe de specifieke context van het onderzoek/de doelgroep erop scoort. Met andere woorden: waar op de as bevinden het onderzoek en de doelgroep zich? In stap 3 kan deze informatie worden gebruikt bij het kiezen van de geschikte onderzoeksmethode(n). De vragen in de grijze blokken zijn bedoeld om de onderzoeker te helpen bij het in beeld brengen van de lokale situatie voor elk van de vier dimensies. Uiteraard zijn deze vragen niet uitputtend. Het staat de onderzoeker vrij om nog meer, of andere vragen over de dimensie aan zichzelf en/of het onderzoeksteam te stellen.
De eerste dimensie betreft de mate van koppeling aan besluitvorming. Naarmate een onderzoek meer gekoppeld is aan besluitvorming over de implementatie van een technologie, in het algemeen of een concreet project in het bijzonder, verhoogt dit de gevoeligheid van het onderzoek. Immers, de antwoorden van respondenten kunnen dan gevolgen hebben voor de besluitvorming en dat kan hun risicoperceptie en respons beïnvloeden, bewust dan wel onbewust.
De mate van koppeling aan besluitvorming kan worden verdeeld in drie situaties:
Vragen die een onderzoeker zichzelf kan stellen om dimensie 1 in beeld te brengen:
Vertrouwen in de overheid, wetenschap en andere stakeholders (zoals de ontwikkelaars van een technologie) heeft invloed op de perceptie van risico’s en is een cruciale factor als het aankomt op de mate waarin mensen bereid zijn risico’s te aanvaarden. Het gaat hier enerzijds om het vertrouwen in de overheid bij de energietransitie, maar ook om een meer algemeen, fundamenteel vertrouwen in de overheid. Dat algemene vertrouwen hangt bijvoorbeeld samen met ervaringen met de overheid in andere contexten, zoals bijvoorbeeld de afhandeling van kindertoeslagaffaire, het beleid ten aanzien van aardbevingen in Groningen, het Coronabeleid, het vuurwerkbeleid.
In een omgeving waarin burgers veel vertrouwen hebben in de overheid, is de bereidheid risico’s te aanvaarden doorgaans groter dan in een omgeving waarin weinig vertrouwen is. Met name wanneer men weinig over een technologie weet, kan aanvaarding sterk afhangen van vertrouwen in de overheid en andere stakeholders.
Vragen die een onderzoeker zichzelf kan stellen om dimensie 2 in beeld te brengen:
Eerdere ervaringen in een omgeving kunnen ook van invloed zijn op de risicoperceptie en aanvaarding van risico’s. Over het algemeen vergroten negatieve ervaringen (burden of the past) de risicoperceptie en de mate waarin men bereid is risico’s te aanvaarden. Dit kunnen ervaringen zijn met de betreffende technologie (zoals slagschaduw van een windmolen), maar ook met een andere technologie. Zo was in een gemeenschap in België grote weerstand tegen de komst van een centrale waarin CO2 werd opgeslagen (CCS-centrale), doordat zij eerder te maken hebben gehad met een explosie van een gaspijplijn. De ervaring met de gaspijplijn verhoogde de risicoperceptie en verlaagde de mate waarin men bereid was de risico’s te aanvaarden. Het is overigens hierbij niet van belang of de negatieve ervaringen te maken hebben met veiligheid- en gezondheidsrisico’s. Als men bijvoorbeeld veel overlast heeft ervaren van de implementatie van een bepaalde technologie in de wijk, zoals dat maandenlang de wegen waren opengebroken, dan kunnen deze negatieve associaties ook invloed hebben op de risicoperceptie en mate waarin men bereid is risico’s te aanvaarden ten aanzien van veiligheid en gezondheid.
Burden of the past gaat over een negatieve ervaring. Het mechanisme werkt echter ook andersom. Wanneer een technologie al is geïmplementeerd en omwonenden hier geen of weinig negatieve ervaringen mee hebben gehad (of juist positieve ervaringen) dan is een gevolg dat omwonenden over het algemeen een lagere risicoperceptie hebben. Zo leken omwonenden bij een waterstofstation in Arnhem na de implementatie van het station de voordelen ervan sterker te laten meewegen en de risico’s juist minder sterk.
Vragen die een onderzoeker zichzelf kan stellen om dimensie 3 in beeld te brengen:
Een andere belangrijke overweging bij het kiezen voor een onderzoeksaanpak is de mate van kennis die de doelgroep van een onderzoek heeft over de betreffende techniek. Bestaand onderzoek laat vaak zien dat burgers relatief weinig kennis hebben van sommige specifieke technologieën, zoals CCS (CO2-opslag), waterstof of geothermie.
Als de aanname is dat bewoners en burgers weinig kennis hebben van de techniek, dan is de vraag (voor de onderzoeker) of bij het bevragen van de bewoners en burgers ook nadere informatie moet worden verschaft aan deze bewoners en zo ja, hoe. Percepties zijn per definitie dynamisch, maar zeker in een situatie waarin burgers nog niets of nauwelijks iets weten van een technologie. Wanneer in een dergelijke situatie de risicoperceptie wordt gemeten, is het de vraag of de ondervraagden überhaupt risicopercepties hebben en of zij deze percepties al hadden voordat ze erover werden bevraagd in het onderzoek. Ook is de kans groot dat hun percepties veranderen (verminderd dan wel versterkt) op het moment dat zij meer informatie ontvangen over, of ervaring opdoen met, de technologie. In stap 3 wordt verder ingegaan op de aspecten die kunnen worden meegenomen in de afweging om respondenten in het onderzoek wel of geen informatie te geven over de technologie.
Vragen die een onderzoeker zichzelf kan stellen om dimensie 4 in beeld te brengen:
Bij bovenstaande dimensies moeten de volgende opmerkingen worden gemaakt: